
Sinds lange tijd, anderhalf jaar om precies te zijn, zit ik weer eens op Tinder. Van mijn meest recente 'matches' heeft de laatste de meeste tekst. Geen wonder, want hij heeft echte boeken gepubliceerd en een achtergrond in de reclamewereld. We maken een afspraak voor het weekend. Een dag later zegt hij dat het tijd wordt om elkaar te zien. "We hebben toch al een afspraak staan", vraag ik. Maar hij is een man van de dag, zegt hij, en dus vervroegen we de date naar woensdagmiddag, op mijn oude, vertrouwde datingterras.
Ik heb mijn kantoorkleding nog aan: zwarte pantalon, zwart colbert en een donkerblauwe, satijnen blouse. Op het terras is het warm, ondanks een zorgvuldig gekozen plekje uit de zon, en ik trek mijn jasje uit. Een jonge, vriendelijke serveerster komt vragen of ik al wat wil drinken of liever wacht op mijn afspraak. "Ik wacht", zeg ik. Een kleine 10 minuten later komt hij aanlopen. Naarmate mijn houdbaarheidsdatum afneemt, vermindert ook het aantal aantrekkelijke gegadigden op de datingsites, dat werkt immers beide kanten op. Daar komt bij dat mannen nog steeds vooral jonger willen scoren met als gevolg dat je als vrouw van 65 al gauw richting 70 moet gaan daten. Dat doet iets met mij. Zeventig, in mijn hoofd is dat mijn vader toen hij na de dood van nijn moeder weer opnieuw ging daten. Het betekent oud, grijs, en met waterige oogjes. Deze man, we noemen hem L, is 68, heeft al zijn haar nog, en hij lijkt op zijn profielfoto's, de eerste plus is binnen. Naast hem dribbelt een hondje, type enthousiast Roemeens straatschoffie, een plusje voor de dierenvriend. L heeft een vriendelijk en zonnig gezicht en neemt druk gesticulerend direct veel ruimte in. Of ze Leffe blond hebben, vraagt hij aan het meisje. Dat hebben ze niet, maar wel iets wat erop lijkt. Even later wordt er een flinke bel bier voor hem neergezet, voor mij een pilsje en de hond krijgt een bak water. Het gesprek gaat wat stroef van start, je kunt aan hem merken dat hij liever schrijft, maar hij doet enorm zijn best. Ten eerste maakt hij rap korte metten met al mijn eerdere bezwaren tegen het daten van Nederlandse mannen. Hij stelt vragen, hij luistert, en tot mijn verbazing krijg ik zelfs complimentjes. Het brengt me van mijn à propos, ik ben niet gewend om over mezelf te praten, niet op werk, niet met potentiële grote liefdes, en zeker niet in familiekring waar het een kwestie van enkele seconden is voordat je na een overmoedige, iets te persoonlijke ontboezeming subiet wordt teruggefloten en als aansteller of autist wordt geclassificeerd. Gaat niet over jouhou, roepen de kinderen dan. Ja, ja, plachten de broers te zeggen.
"Ik ben depressief."
"Ja, ja."
"Ik denk dat ik suïcidaal ben."
"Ja, ja."
"Ik heb nog 3 maanden te leven."
"Ja, ja."
En dat is het dan.
Kan ik zoenen met deze man, vraag ik me in stilte af. Dat is immers de sleutelvraag. De blonde haartjes op zijn gebruinde armen zeggen ja. Zijn wat bruin verkleurde tanden zeggen nee.
Een tweede bel, een tweede fluitje. Wat blokjes kaas, ook voor de hond.
"Je kunt het Indonesische in je accent nog horen", zegt hij plotseling.
"Eh", zeg ik, enigszins verward. "Ik ben geboren en opgegroeid in Amsterdam."
"Nieuw-West", voeg ik toe, alsof dat ertoe doet.
"Je hebt toch jaren in Surabaya gewoond?"
"Nee, nooit. Dat was vast je andere date." Ik maak er maar een grapje van, maar hij lacht niet. Later zie ik in onze appjes dat ik heb gezegd dat ik al vanaf mijn 15e in suburbia woon.
Bij zijn derde glas - ik hoef niks meer -, krijg ik vragen als: "Wie ben jij, waar sta jij voor. Maar dan écht, bedoel ik". Ik heb net gezegd dat ik niet het type ben om mezelf aan de A12 te plakken of te demonstreren tegen de megastallen, zo zit ik gewoon niet in elkaar. Dit zijn van die vragen waar ik niks mee kan. Ze moeten de indruk wekken dat de vraagsteller intelligent is en nadenkt over het leven, en dat zal best zo zijn, maar mij is het te vaag, te zweverig.
"Wist ik het maar", zeg ik. En, even later: "Soms is een sigaar gewoon een sigaar."
"Niet voor Bill Clinton", zegt hij. We lachen.
Dan zwijgt hij. Alsof hij diep nadenkt over deze prangende levensvragen. Met zijn blik op de einder (de schoenenboer aan de overkant) zie ik hoe zijn ogen zich vullen met tranen. Wat krijgen we nou, denk ik. Heb ik iets verkeerds gezegd? Na een lange, ongemakkelijke stilte, waarin de tranen blijven rollen, vraag ik wat hem zo emotioneert. Ik klink alsof ik in functie ben, realiseer ik me met schrik. "Goeie vraag", snikt hij. Hij heeft geen lijken in de kast, heeft hij eerder gezegd. Eerlijkheid troef. What you see is what you get.
En daar zit ik dan. Met een man die door emoties en bier overmand in huilen uitbarst. Alsof ik aan het werk ben. Maar ik ben niet aan het werk. Ik ben op date. Een eerste date!
Gedachten schieten als pijlen door mijn hoofd:
Ik wil naar huis. Iedereen kijkt. Ja, en...? Wat een loeder ben ik. Hoezo, geen lijken. Is hij soms alcoholist?
Hij moet de schaamte nu ook voelen. Arme man. Hij vraagt de rekening (ook weer zo'n pluspunt, geen gedoe, geen gesplit, geen tikkie, gewoon schuiven, als een echte heer) en zegt nog even naar de wc te willen. Hij staat op. Schuift zijn stoel naar achteren. Ik zie hem wankelen. Hij probeert zijn evenwicht nog te corrigeren met een halve draai, maar het is te laat. Met donderend geraas stort hij zijwaarts neer tussen de belendende stoelen en tafels. Het geeft een hels kabaal en alle ogen richten zich op hem. "Meneer, meneer, oh, gaat het meneer?", roept het toeschietende personeel in koor. Langzaam krabbelt hij overeind. Zijn arm bloedt, maar hij wil geen hulp, nee, het gaat, hij wil naar de wc, niks aan de hand.
Exit L.
Van de aardige serveerster krijg ik zijn vest, leesbril en de hondenriem aangereikt. "Misschien moet u even gaan kijken naar meneer", zegt ze, "ik vertrouw het niet."
De hond intussen rent in blinde paniek door het restaurant, over het terras en weer terug. Waar is de baas? Ik besluit eerst de hond te redden. Als een Benny Hill avant la lettre (hoor je het muziekje?) ren ik als een idioot rondjes achter de hond aan. Als ik hem eindelijk te pakken heb, loop ik met mijn laatste beetje waardigheid naar de Heren-wc. Als na enige tijd L naar buiten komt - gelukkig, hij leeft nog -, lopen we samen naar onze geparkeerde auto's.
"Werd je ineens duizelig", vraag ik.
"Nee", zegt hij. "En het kwam ook niet door de drank".
De hond springt enthousiast mijn auto in. Matties for life, denk ik, maar de baas roept en daar gaan ze.
S en ik komen bijna tegelijkertijd thuis.
"Waar was je", vraagt ze, "je auto stond er niet."
"Ik had een date", zeg ik. "Maar het kan net zo goed een geheime opname voor banana split zijn geweest".