Die avond sliep ik niet voor eenen in. Om half 4 werd ik wakker. Rond 6 zag ik de zon opkomen, om half 7 viel ik in een droomrijke slaap, en om half 8 schrok ik wakker van de wekker, met de dromen nog scherp en helder op mijn netvlies (iets met King Arthur en de woest aantrekkelijke acteur die hem vertolkt). Ik constateerde nekpijn, hoofdpijn, een stijve onderrug en een trillend linker ooglid. En een immense, loodzware, slepende vermoeidheid. De woede was er ook nog. Dus ik besloot me af te melden van werk. Doe ik nooit, nooit zomaar althans, en ook niet zomaar als ik moe ben, maar het moest. Een dag rust, een dag niks, dat leek me op dat moment de enige oplossing en het allerverrukkelijkste op aarde. Nou gaat dat ziekmelden bij ons nooit zomaar. Je moet zelf voor vervanging zorgen als je bereikbaarheidsdienst hebt (en dat had ik), je moet je eigen afspraken afzeggen als je die hebt (en die had ik) en collega's, administratie en teamleider inlichten. Pas om half 11 kreeg ik contact met mijn afspraak van 11 uur. Daarna liet ik de kat naar buiten, rolde mijn bed in en sloot mijn ogen. Eindelijk rust. Het grote slapen kon beginnen.
Een krap uur later wandelde Mowgli mijn slaapkamer binnen. Dat was nogal ongebruikelijk, zo vroeg. Maar hij was dan ook niet alleen. In zijn bek had hij een muis. En die leefde. Mijn reactie was niet precies waar hij op gehoopt had, want nu schoot hij onder mijn bed. Met muis en al. "Verdomme", schreeuwde ik. En natuurlijk wilde hij er niet onder vandaan komen. Ik gooide een gymp, maar dat intimideerde hem niet in het minst. Ik had iets langers nodig, een stok. Snel liep ik naar de badkamer (dat ging nu een stuk vlotter) en pakte mijn handzame vloerwisser met telescoopsteel en supersonisch sproeisysteem. Maar toen ik terugkwam was de kat gevlogen. Op zo'n moment rijst de vraag: heeft hij de muis meegenomen of achtergelaten? Ik zette de zaklamp van mijn telefoon aan en speurde onder mijn bed. Stof. De gymp. De oplader van mijn smartwatch (aha!). Maar geen muis. Ik trok mijn staande spiegel naar achteren, vlooide de mand met strijkgoed uit, doorzocht alle hoeken en gaten en schoenen en manden, niks. Daarna volgde ik Mowgli's spoor naar beneden om te kijken of hij daar ergens de toch zeker zwaar gehavende muis gedropt had (niks op de trap), door de huiskamer (daar zat de kat en waste zich alsof er niets was gebeurd), naar de tuin (in mijn nachthemd, met bril op, haar als Boris Johnson). Ergens moest toch een gewonde muis liggen.
Nou ben ik niet bang voor muizen. Ik gil niet als er één voor mijn voeten loopt. Ik durf ze te pakken en zelfs te doden. Dat is niet mijn intentie, want ik ben vredelievend (behalve als ik chagrijnig ben) en vind muizen schattig en katten die ermee spelen nodeloos wreed, maar een muis in mijn slaapkamer? Toch maar niet. Enfin, daar was hij niet. Onmogelijk. Dus kroop ik weer in bed, vast van plan iets van die geplande slaap waar te maken.
Na een half uurtje ledigheid (het slapen wilde nog steeds niet lukken) zag ik 'm plots lopen en hij bleek weer aardig ter been te zijn, want toen ik als door een wesp gestoken mijn bed uit sprong, schoot hij achter mijn nachtkastje. Alwaar hij wederom, als ware hij Harry Potter op Perron 9 3/4, in het niets verdween. Weer vloekte ik stevig, maar dit keer besloot ik het grondig aan te pakken. Ik schoof net zo lang met bedden en kastjes tot ik 'm zag. Hij zat achter de boeken in de boekenkast. "Kom er uit!", riep ik. En ik pookte met mijn deLuxe vloerwisser met handige soft touch handgreep en microfiber doek tegen de boeken. Nu werd het hem toch echt te heet onder de pootjes. Hij rende voor zijn leven, de kleine strijder, maar de muur gaf weinig grip en daar buitelde hij naar beneden, regelrecht in de mand met boeken die ik nog niet heb gelezen. "Nu heb ik je", riep ik opgetogen. Ik pakte de mand, schudde even flink (want hij wilde alweer naar boven klauteren) en kiepte de inhoud in één keer door het openstaande raam de tuin in. Daar ging hij. In een strakke boog zoefde hij door de lucht de tuin in (pootjes gespreid als in een tekenfilm), samen met een vuistdikke roman van Louis Couperus, een ambitieuze thriller van Nicci French en een zomers niemendalletje van een onbekende grootheid. Gevolgd door een puzzleboekje, een tijdschrift met gespierde dames, een aantal pennen, een nekkussen en een geheim notitieboekje. Bam, deden de boeken op de terrastegels. Maar de hoofdpersoon in dit verhaal - ach, hij leek wel een babymuisje zo klein - landde op de tuintafel en rende ervandoor, de vrijheid in. "Dag Arthur", riep ik nog.
Toen ik opkeek zag ik de overbuurman. Hij was op zijn oprit iets aan het slijpen met een slijptol. Verbaasd keek hij naar de vliegende bibliotheek en de vrouw met de woeste haren. Nou, die is ook chagrijnig, je zag het hem denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten