woensdag 22 december 2021

Wan pipel

Eind jaren 70 reisde ik veel met het openbaar vervoer. Als ik 's avonds les had op Artibus (nu de HKU), stapte er altijd een tenger, witblond meisje in van een jaar of 18. Een zogeheten Anita-typje, een beetje achterstandswijk met een vleugje Barbie. Soms stapte ze in met haar vriend, een boomlange en pikzwarte vent, en ik weet nog goed hoe iedereen dan schaamteloos naar haar keek. Van een onbeduidend wit Vespa-meisje veranderde ze voor je ogen in een intrigerende jonge vrouw, haar doorschijnende ivoren teint schel oplichtend naast zijn glanzende, diepzwarte huid. Het gaf haar een aura van onaangepastheid, hoerigheid zelfs. Het arme wicht. In die jaren woonden er nog maar weinig zwarte kerels in ons dorp, dat vooropgesteld, hier en daar een verdwaalde Molukker of Antilliaan, maar dat telde niet echt. Spannend werd het pas toen de effecten van de nabijgelegen Airforcebasis zich deden gelden. Dat waren nog eens negers*. Anders dan alles wat je tot die dag had gekend, maar toch volkomen verwesterd en afkomstig uit The World, zoals zij het een tikkie uit de hoogte noemden, want wij hier waren maar boeren op klompen, met onze schattige bruggetjes, kleine huisjes en de winkels dicht op zondag. Een van die negers werd mijn geliefde. Hij kwam uit New York, maar was minder arrogant dan de rest omdat zijn roots in Jamaica lagen en hij volgens veel van zijn Amerikaanse kleurgenoten was gekomen met "the coconut boat".

Het was 1985 en we hadden veel bekijks in ons lelieblanke dorpje. We sportten bijna dagelijks samen, in de sportschool, maar ook rennend langs paden en lanen, op de racefiets, de motor, en ja, later ook in bed, want zo gaan die dingen. We waren gezien, zei onze burgervader tegen me, want ik verkeerde immers met zijn zoon. Dat we toen nog slechts vrienden waren, was geen argument, ik moest stoppen met de omgang, zei hij, en wel direct. Ook kreeg ik ranzige telefoontjes van mannen uit de kroeg die hun naam verzwegen maar wel graag wilden weten wat ik in de nachtelijke uren allemaal deed met mijn nieuwe vriend.
Ach, ik hoef u niet te vertellen hoe het gaat als iets niet mag, we huwden, kregen 3 kinderen en scheidden, allemaal volgens het boekje.

Dit is nog maar 35 jaar geleden en toch lijkt het alsof er een eeuw tussen toen en nu zit. Inmiddels is het dorp een vrolijke mix geworden van allerlei kleuren en werelddelen, en kijkt niemand meer op of om als Sneeuwwitje aan de arm van een Aladdin, Pocahontas of Shrek de bus instapt. Alles mag, alles kan, goddank, en toch is de wereld nooit  onverdraagzamer geweest dan nu.

Aan dit alles dacht ik toen ik in de krant een artikel las over Anton de Kom, vrijheidsstrijder en verzetsman uit Suriname, die na zijn ballingsschap uit Nederland na vele jaren eindelijk wordt gerehabiliteerd. Aan het woord waren zijn kleinzoon en achterkleinzoon. Ik liet de bijbehorende foto zien aan mijn dochter. 'Kijk', zei ik, 'maak je niet druk, over een eeuw zien we er allemaal zo uit, dan zijn we één ras, een beetje van dit en een beetje van dat. Wan pipel.'

Op hoop van zegen dan maar.




Het woord neger is nu een verouderde term en wordt als minachtend ervaren omdat het in verband wordt gebracht met een koloniaal/slavernij-verleden, maar was in 1985 in Nederland nog een gangbare term. In de Verenigde Staten kwam vanaf ca. 1980 de term African American of Black American in opkomst. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten