Het parkeerterrein was niets veranderd, alleen een stuk leger dan voor corona. Ooit zaten wij in dit gebouw, ik dacht er nog vaak aan, vooruitgang is niet altijd beter. Toen ik uit mijn auto stapte zag ik dat een van mijn pumps het rubber hakje was verloren. Klak Tik, deden mijn voeten. Ik trok mijn bloes over mijn billen, een gebaar dat alle vollere vrouwen met elkaar delen, en liep mopperend richting ingang.
'Hoi Jetty', hoorde ik. Ik keek omhoog, recht tegen de laagstaande zon in. Een mooie man met helderblauwe ogen en armen vol tattoos, Romeinse cijfers, mythische tekens, dat soort werk.
'Hoi M', zei ik. Achter hem stond de jongen. Zwijgend, bleek, bars. 'Vind je het goed dat ik erbij ben', vroeg ik hem. Het kon hem niks schelen, zei hij. Binnen observeerde ik hem van opzij. Zijn jonge lichaam rusteloos en strak van het verzet. Tegenover ons nam een psychiater plaats, koel en afstandelijk, een beroepsmatige houding die voortkomt uit een analytisch karakter en zelfbescherming, en een psycholoog met een zachtere uitstraling. Het gesprek liep stroef. We wilden allemaal hetzelfde. Maar wat doe je met iemand die niet geholpen wil worden? Nee, knikte hij telkens. Hij wilde geen hulp, hij wilde geen vervolggesprek, geen therapie, geen medicijnen, hij wilde met rust worden gelaten. In zijn bed liggen, met zijn ogen dicht en de muziek aan, afgesloten voor de buitenwereld en zijn eigen steeds terugkerende gedachten. Maar ..., zeiden wij. Het hielp niets. Een uur later stonden we weer op de stoep, de mooie begeleider, de bleke barse jongen en ik. Toen ik ze weg zag lopen, wist ik dat dit me nog dagen zou achtervolgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten