Ik stond op het punt om een borrel te gaan drinken met een verse man en keek nog even in de spiegel. Mijn dochter stond te wachten tot haar vader er was. ‘Wat zie ik er goed uit’, zei ik hardop tegen mezelf. ‘Sixty and still sexy!’ Mijn dochter snoof. Ik probeerde mijn vertrek nog een beetje te rekken, zou het niet leuk zijn als de ex mij zo zou zien, op mijn best, in plaats van als de Pippi Langkous die de deur opendoet bij de sporadische keren dat hij het aandurft om aan te bellen. ‘Doe normaal’, zei de dochter en dat was dat.
Ik was te vroeg en het was druk. ‘Hapje eten?’, vroeg de gastheer. ‘Nee, drankje doen’, antwoordde ik en dacht: praat niemand meer normaal? Ik nam plaats aan een van de hippe, hoge tafels met barstoelen, een ramp voor mijn niet zo hippe, hoge rugpijn. Ik pakte een AD, ook al niet iets waar je vrolijk van wordt. Zou er oorlog komen? Hoeveel Koala’s moeten er nog verbranden voordat ‘climate change’ een vaststaand feit wordt en geen meningsverschil? Intussen keek ik regelmatig naar de deur. Hoe zou hij er uitzien? Ik wist weinig van deze man, behalve dat hij in mijn werkveld werkte en langer was dan de langste man in mijn familie. Ik hoopte op een mooi pak, een wit overhemd, een lekkere aftershave. Ik hoopte op een goedgeklede, linkse charmeur, een Jesse Klaver van 55.
‘Een Campari soda, graag’, zei ik tegen de gastheer. Even later kwam hij terug en zette een flesje Crodino en een flesje prikwater voor me neer. ‘Die combi kende ik nog niet’, zei hij. ‘Dat komt omdat hij niet bestaat’, zei ik. Zich verontschuldigend liep hij weg en keerde terug met een Campari met een schijfje citroen. Hij had het vast in de gauwigheid gegooglet en ik zei maar niet dat ik liever een sinaasappelschijfje had. Volgende keer zou ik om een Americano vragen, een beetje barman moet zijn klassiekers kennen.
De deur zwaaide open. Twee vlotte boys van vroeg in de dertig kwamen binnen. Te strak in het pak, aan de voeten de eeuwige cognackleurige puntschoenen. Ze spraken ICT-jargon. De bytes, digis en settings vlogen in het rond en hier en daar hoorde ik flarden over meerwaarde en bottom line resultaten. In hun kielzog een lange man met linkse bril en ruitjesbloes, dat moest hem zijn. Ik liet me van de kruk glijden en kuste hem op de wangen. 'Oh, we kussen al', mompelde hij verbaasd. Hij bestelde een biertje. Ik nog een Campari. Nog een biertje. Vooruit, een wijntje, anders werd ik te dronken. Een alcoholvrij biertje. Ik nog een wijntje. Een klein hapje dan.
Ik zag er deftiger uit dan op mijn profielfoto’s, zei hij. Het losse haar, de witte blouse, het smokingjasje. Ik probeerde niet naar zijn rommelige, geruite hemd te kijken, zat er nu echt een t-shirt onder, wat was dit, de seventies? En denkt hij nou echt dat er ooit een man in het universum is geweest die een vrouw het bed in had gepraat met ‘je ziet er deftig uit’? Mijn gedachten gingen met me op de loop. Ik dacht aan de gastheer van zonet, ik moest niet vergeten hem te vragen of hij vroeger mijn oppaskindje was geweest dat buiten altijd zijn kleertjes wist te dumpen. Dan kwam zijn zus binnenrennen: ‘Hij is weer bloot, hartstikke bloot!’
Intussen keek ik naar de bewegende mond tegenover me. Deze man kon me met geen mogelijkheid aantrekkelijk vinden of zelfs maar vagelijk interessant. Hij vroeg niets, toonde nauwelijks interesse. Ik kreeg pijn in mijn kaken van het glimlachen, het was al zorg, welzijn en echtscheiding wat de klok sloeg. ‘Wat doe je als je niet werkt?’, vroeg ik in een laatste poging om een brug te slaan naar deze vriendelijke, bijna te linkse, stabiele en saaie man. ‘Beetje rommelen’, was het antwoord. Geen marathons, sportscholen, fietsen of trimpen, dat was goed nieuws, maar ook geen trektochten door Ierland met elfenhoedjes op, geen cursus Mandarijn, nachtelijke karaoke, birdwatching of Karpervissen. ‘Rommelen.’
Thuis wist ik niet meer hoe hij er uitzag. Een bril. Verder kwam ik niet. Er kwam geen enkel detail in me boven, niet van zijn gebit, zijn handen, oogkleur, neus, niks. Een bril en een ruitjeshemd. Oh, en lang, hij was lang. Waarschijnlijk lag hij nu in bed te bedenken hoe ik er uitgezien had. Deftig, zou hij mompelen. Aardig en deftig. En af en toe als Pippi Langkous, als ze even niet oplette. Hij appte me. ‘Ik voelde niet direct een vonk overslaan’, zei hij welgemanierd, ‘ maar ik vind je aardig, gezellig en aantrekkelijk en wil het graag een keertje overdoen’. ‘Goed plan’, tikte ik terug, me intussen afvragend precies waar en wanneer hij me aantrekkelijk had gevonden.
Die zaterdag riep broer A me tot de orde. ‘Als er de eerste keer geen vonk is, dan is die er de tweede keer ook niet’, sprak hij streng, na enkele glazen wijn. Hij zei nog veel meer, iets over snobisme en de onzin van zoeken naar een kopie van jezelf en waarom het niet belangrijk is dat hij kan spellen en misschien moest ik gewoon eens met een stoere bouwvakker gaan verkeren, maar daarover een andere keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten