vrijdag 8 november 2019

Oorlog en vrede

Ik viel ook op donkere jongens, op Joodse jongens, zei mijn moeder vaak, als ik weer eens tranen met tuiten huilde om de mooie Indische jongens waar ik met enige regelmaat verliefd op was in mijn jonge puberjaren. Mijn moeder was 12 toen de Duitsers vlakbij haar huis Amsterdam binnentrokken over de Berlagebrug. Op de HBS in de Rivierenbuurt zat ze in een klas vol Joodse kinderen. Krap een jaar later werden ‘gemengde’ scholen verboden en verdwenen er steeds meer klasgenootjes. Ze gingen naar een aparte school, vluchtten, doken onder of werden opgepakt en weggevoerd. Tot er alleen nog maar een paar blonde jongens en meisjes zaten en de school gesloten werd. Met enkele grote razzia’s werd in 1942 begonnen met de ‘Endlösung’ en met de razzia van 20 juni 1943 werden de laatste 5.550 Amsterdamse Joden opgepakt en afgevoerd. Nergens in Europa werden zoveel Joden vermoord als in Nederland.  

In 1947 kreeg mijn moeder, ze was krap 20, een affaire met een getrouwde man. Ze had net haar HBS diploma op zak en was gaan werken als grondstewardess op Schiphol. Daar ontmoette ze hem. Het woord affaire paste bij hem, maar niet bij haar. Op de naoorlogse zwart-wit familiekiekjes zie ik een heel jong, naïef meisje, dat uit ijdelheid voor elke foto haar bril afzet en in de onwrikbare wetenschap verkeert dat hij, haar geliefde, een hele mooie man, ongelukkig getrouwd is en slechts bij zijn vrouw blijft vanwege het zoontje. Op veel foto’s staat mijn moeder met haar armen om het jongetje heen geslagen. Ik zal van je houden, denkt ze. Een jaar later is zijn vrouw weer zwanger, dezelfde vrouw waarmee hij het bed niet meer deelde, had hij gezegd. Ach, het is een klassiek verhaal. De man dist een zielig verhaal op, hij wordt niet begrepen, hij is niet gelukkig, maar het kind, het kind. Wat wonderlijk is in dit verhaal, is dat de getrouwde man helemaal ingeburgerd raakte in het gezinsleven van mijn moeder en haar ouders. Terwijl dat deugdzame mensen waren met een benauwend hoge moraal. Als een ideale schoonzoon staat hij stijf gearmd met zijn officieuze schoonmoeder op de kiek, zit hij met het gezin aan de familiedis. Ze weten van de affaire, van het kind. In mijn moeders eerste fotoalbums speur ik naar antwoorden, naar verklaringen en feiten. Ze weten ook dat hij Joods is. Misschien daarom, denk ik, misschien was het schuldgevoel, net als ik in mijn jeugd op de lagere school doordrenkt raakte van een nationaal heersend schuldgevoel. De mooie Joodse getrouwde man had de oorlog overleefd, hoe, dat weet ik niet, ik heb het nooit gevraagd en mijn moeder heeft het nooit verteld. Misschien zat hij in het buitenland of had hij ondergedoken gezeten, net als mijn vader. Maar mijn opa en oma lijken hem te omarmen als de verloren gewaande zoon en hebben ogenschijnlijk geen enkele last van knellende normen en waarden. In 1948 zie ik mijn moeder met in haar armen het pasgeboren zusje, ze vertelde me ooit dat ze toen langzaam doorkreeg dat hij niet voor haar zou kiezen. Het duurt echter nog zeker een jaar voordat hij verdwijnt uit de familiefoto's, maar eind 1948 gaat mijn moeder als introducee van een Chinese jongeman, een spion zo het verhaal gaat, naar een of ander lustrum. Met de getrouwde man blijft ze bevriend, ook als hij jaren later zijn vrouw alsnog verlaat. Niet voor mijn moeder. Mijn moeder ontmoet mijn vader.  

Ze schrijft in haar dagboek dat er een nieuwe pianist is bij haar balletschool. En dat hij al weken naar haar kijkt. Ze kijkt terug, inmiddels niet meer zo heel naïef. 'Mag ik je naar huis brengen', vraagt hij na afloop van de les. Een groter contrast was er bijna niet te vinden. Mijn goedlachse moeder, oer-Hollands, met brede heupen en volle dijen, en mijn kleine, donkere en dromerige vader.

Het leven was zo klein toen. In het plakboek zitten programmaboekjes van jaarfeesten, toneelavonden, jubilea en bruiloften. Aan Mejuffrouw M. Wijnmaalen, staat er in sierlijke letters op een enveloppe. In de zomer worden er uitstapjes gepland naar de bossen van Ermelo en op het strand zitten ze in rieten stoelen. Veel geposeerde groepsfoto’s, ze dragen wollen jurken, kniekousen en tweed, en iedereen heet Annie of Jan. Er wordt veel thee gedronken en op feestelijke bijeenkomsten is er bowl of komt de jonge klare op tafel. De Rijnstraat in Amsterdam is rustig, de veranda zonnig, iedereen lacht. Nederland na de oorlog. Uit niets op deze foto's blijkt dat achter hen de meest  gruwelijke oorlog ooit ligt met 55 miljoen slachtoffers en de moord op 6 miljoen Joden. 

Maar als de tram de brug van het Amstelkanaal over rijdt, kun je als je goed luistert het wagenstel horen jammeren voordat hij dan de Rijnstraat ingaat over allen die eens lijn 4 en lijn 8 bevolkten.’ (Michal Elata, 2008)




Geen opmerkingen:

Een reactie posten