Er staat een groepje jongeren bij de uitgang van de supermarkt, ik schat ze een jaar of 16, 17. ‘Meneer, wilt u voor ons sigaretten kopen’, vragen ze aan een man die voor me loopt. De man knikt nors en mompelt iets als ‘roken is slecht voor je’ en loopt door. ‘Mevrouw?’, vraagt een van hen aan mij. ‘Ja hoor’, zeg ik vrolijk. ‘Geef maar geld’, want ik ben niet gek natuurlijk. Ik krijg een bergje kleingeld. ‘Anders nog iets…, wodka, XTC?’, vraag ik, gezicht op strak. De jongens kunnen het wel waarderen, zo’n gekke oude vrouw met paarlen oorbellen en een attitude. Mijn dochter S staat achter me en probeert te doen alsof ze niet bestaat.
Die avond ga ik lopen met haar. Als we een druk fietspad oversteken, doe ik een olijk dansje. Ik krijg een schop. ‘Doe normaal’, sist ze. Ik doe er een ‘silly walk’ achteraan. ‘Ik ga je steken’, roept ze wanhopig. Twee voorbijfietsende jongens van haar leeftijd kijken om en lachen. Bij thuiskomst staat onze buurjongen in het halfduister tegen zijn schuur geleund. Hij kijkt verveeld en rookt een joint. ‘Een lekkere djonko voor je osso?’ Ik knik hem bemoedigend toe en vind mezelf alweer heel grappig. Ik voel een venijnige por in mijn rug. ‘Waarom doe je dat toch steeds’, zegt S binnen tegen me, als ze zeker weet dat de buitendeur dicht is. ‘Wat’, doe ik sullig, maar als ik in haar vuurspuwende bruine ogen kijk, weet ik maar al te goed wat ze bedoelt. Er is maar één ding erger dan je moeder die leuk denkt te zijn en dat is je moeder die straattaal imiteert.
Ik was een jaar of 13, 14 en liep met mijn vader over de Slotermeerlaan. 'Miiiii, miiiii', zong hij op operasterkte. In het Chinese restaurant vond hij de wijn niet koud genoeg, die moest terug. Na een tweede poging, de eigenaar was inmiddels zwaar geërgerd, vroeg hij om ijsklontjes. Aan de serveerster vroeg hij om nog eens ‘Lychees’ te zeggen, 'omdat het zo sexy klonk', zei hij. Ik voel nog de verpletterende schaamte, die alleen een pubermeisje kan voelen.
Mijn zoon heeft hetzelfde, hij schaamt zich voor me als ik hem in de doe-het-zelfzaak van een afstand in zijn rug prik met een gordijnrail of grappen maak tegen de caissière waar hij bij staat. Hou alsjeblieft op, zeggen zijn ogen.
In Frankrijk duwde mijn vader me in de winkel naar voren om een bestelling te doen. Hij sprak vloeiend Frans, ik was 10 en had net een jaar schoolfrans achter de rug. 'Papa fume une pipe', zoiets. Ik stotterde, er kwam geen zinnig woord uit. Later, ik was toen inmiddels een jaar of 22 en had nog maar een paar zanglessen van hem gehad, liet hij me ondanks mijn stevige kater Musetta’s ‘Quando m’en vo’ uit La Bohème zingen voor zijn beste vriend. Ik bakte er niets van en zakte door de grond van gêne en ongemak.
Schaamte, ik ben er groot mee geworden en het doet me nog maar weinig. Oneliner-Jet, noemden ze me vroeger, toen ik nog bij het AD werkte. Ik kan een open deur niet weerstaan en maak grappen als het kan. Ook als het niet kan. Zoals die keer dat ik in ons nieuwe bedrijfspand -dat bestaat uit glazen aquaria- een korte impressie gaf van de carwash scène uit Cool Hand Luke, gewoon, om mijn (overigens allemaal vrouwelijke) collega's te plezieren. De directeur laat zich weinig zien, behalve als ik me als een idioot gedraag.
De humor ligt op straat, zeggen ze in Amsterdam, en inderdaad, ik voel me thuis in een Amsterdamse tram of op de Dappermarkt. Dat is vreemd, want ook al ben ik in Amsterdam geboren en opgegroeid, mijn ouders waren allesbehalve Amsterdams en allesbehalve volks. Mijn Delftse moeder was vrij calvinistisch en altijd netjes en beleefd en mijn Bossche vader was introvert en haatte banaliteiten (al liet hij de meeste winden van allemaal). Thuis spraken we ABN en voor onze verhuizing naar de provincie was ik zelfs nog nooit op de Dappermarkt geweest. Zo leuk zijn die Amsterdammers trouwens helemaal niet, als er überhaupt nog zoiets bestaat als dé Amsterdammer. Wat ze aanzien voor open, eerlijk en direct, is maar al te vaak identiek aan grof, kwetsend en plat.
Mijn oudste dochter M vindt het allemaal best. Ze lacht het hardst als ik de leukste uithang en schaamt zich nooit als ik als een 60-jarige Quasimodo met een trekkend been over de straat sleep of met een fout Brabants accent in gesprek ga met gezellige senioren in een scootmobiel. Toen ik eens met haar over de Albert Cuyp liep, zei ze verheugd: 'nu weet ik waar je het van hebt', ze is dol op Amsterdam. Soms schat ik de situatie verkeerd in en stuit ik op een muur van onwil en onbegrip. ‘Nou, wat had die gegeten’, zegt mijn dochter dan. Ze heeft gelukkig ook de kracht om chagrijnig en boos te durven zijn en iemand kordaat uit haar leven te vegen als hij het verbruid heeft. Want als ik niet blij ben, blijf ik nog lang aardig. Ik doe stoer. Gij zult niet zeuren. Gij zult niet chagrijnen, maar vermaken. Gij zult nimmer lastig zijn. Thuis huil ik dan stiekem een beetje, als niemand kijkt, op de WC.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten