Er staat die ochtend een huisbezoek ingepland bij een oude dame van 86. Een beetje verward, had mijn collega gezegd. Als ik kom aanlopen staat ze me al op te wachten, een slanke, modern geklede vrouw met een jeugdige uitstraling, ik schat haar een stuk jonger. Ze neemt mijn jas aan en gaat me voor naar haar woonkamer. Een rommelige en beetje chaotische kamer met de bewijzen van een kleurrijk en artistiek leven. Veel foto’s, van kinderen en kleinkinderen, maar ook kasten vol met boeken, krantenknipsels en tijdschriften.
‘Wat een gezellige kamer’, zeg ik. ‘Ik moet opruimen’, antwoordt ze en ze vertelt over de ophanden zijnde renovatie. Er moet een looppad komen en voor de ramen moet zeker 2 meter worden vrijgemaakt. Het maakt haar zenuwachtig. Haar adem zit hoog, ze springt van de hak op de tak, zoekt vaak naar woorden, maar komt via omwegen die getuigen van een gezond lange termijn geheugen toch elke keer weer terug bij de grote lijn van haar verhaal. Ze heeft pijn, zegt ze, maar de dokters kunnen er niets aan doen. Ze draait zich om en tilt haar truitje op. Midden op haar rug zit een flinke vergroeiing.
‘Wil je koffie?’ Ik krijg echte koffie en ze zet een schaaltje pindarotsjes voor me neer. ‘Ik ben op dieet’, protesteer ik. Zij blijft maar afvallen, zegt ze, door die rot ziekte. Ik loop rond, pak foto’s op, vraag naar namen en verbanden. Ze vertelt honderduit. Over haar kinderen, haar kleinkinderen. Haar overleden man. De man die erna kwam en die ze ook heeft overleefd. Het waren geen goede mannen, zucht ze, ze heeft geen geluk gehad. Op dat moment hoor ik een luid gekrijs van vogels. Ze loopt naar de tuindeur en balt haar vuisten. ‘Hou op’, roept ze, terwijl ze de deur opent.
Voor me strekt zich een donker hol uit, overkoepeld door een dicht dak van bladeren. Vogels ritselen in het gebladerte, een duif vliegt weg met luid klapperende vleugels. Het ruikt er naar nat mos met flarden van brem en jasmijn. Aan de voet van de grootste boom staan groepjes paddenstoelen, in een altijddurende status quo door schaduw, regen en herfststormen. Geluiden van de grote wereld buiten klinken gedempt en onwerkelijk. Een vergeten schommel aan een beschimmeld touw beweegt zachtjes in de wind. Ik kom naast haar staan en sla mijn hand voor mijn mond. ‘Een magische tuin’, fluister ik. Ze kijkt me verrast aan. ‘Dat vind ik nou ook’, zegt ze. ‘Maar het moet weg, ze kunnen de nieuwe ramen zo niet plaatsen en de boom neemt al het licht weg, zeggen de buren.’ Ze woont er al 48 jaar, zegt ze, en ze heeft nog nooit een boom gesnoeid of gekapt. Maar haar buurvrouw is aardig, ze wil geen ruzie en de woningstichting moet erbij kunnen. En ach, ze kan hier toch niet blijven. Ze wil niet weg, maar ze moet. Het huis is te groot, het onderhoud te zwaar, de trap niet meer veilig.Ik blijf er ruim 2 uur. Je moet wat eten, zegt ze, en zet een kom soep voor me neer. Als ik even later wegfiets, schijnt de zon fel in mijn ogen, er toetert een auto, een brommer raast voorbij.
Ik kijk om en zwaai. Ik kom gauw weer, roep ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten