Aan de muur van mijn werkkamer hangt een foto van mij met mijn beide ouders. Ik weet nog precies wanneer de foto is genomen. In die dagen, ik was 27, was ik getrouwd met een deftige jongen. Laten we hem J. noemen, want hij heette Joris. De deftige jongen had een deftige familie. Een grote, rijke, deftige familie. En die hele familie had die ochtend in de kerk geluisterd naar een door mij gezongen Ave Maria, omdat J.’s zuster in het huwelijk trad. Ik was heel zenuwachtig geweest en snapte niet waarom mijn vader aan het orgel steeds dat gebaar van ‘langzaamaan’ maakte. ‘Je zong te hoog!’, zei hij later. ‘Van de zenuwen ’, kneep ik. Maar de familie, wiens klassieke kennis niet veel verder voerde dan Bach en Sibelius op zondag, vond het schitterend en prees mij de hemel in. ‘Zo zuiver’, kreet oma en prangde mij tegen haar volle gemoed.De foto is op de receptie genomen, in de villa van J.’s ouders. Mijn moeder schaterlacht naar een onzichtbare vierde. Ze heeft haar nette jurk aan, die ze voor mijn huwelijk had gekocht en die haar veel ouder maakte dan ze was. Ik praat tegen mijn vader, hij zwijgt. Aandachtig laat hij zijn ogen op mij rusten. Zijn fijne, witte haar valt over zijn voorhoofd, de wenkbrauwen nog vol en zwart. Mijn levenswijze was als jong volwassene nogal wild en hysterisch geweest en hij was blij dat ik zo goed terecht was gekomen, lees ik in die blik. Maar het kan ook een blik van opperste verveling zijn, want mijn vader had net als ik een immense hekel aan recepties en andere officiële feestelijkheden. Hij draagt zijn Italiaanse Maffiapak. We hadden het samen gekocht, daags voor mijn huwelijk, in een veel te dure kledingzaak waar de stijve verkoopster niet goed wist of ik nou mijn vaders veel te jonge minnares was of zijn dochter. Het is lichtgrijs met een fijne streep en net iets te veel glans om te passen in J.’s behoudende wereld van burgemeester, notaris en pastoor, waar ogenschijnlijk iedereen rechten had gestudeerd en mijn flamboyante familie wat uit de toon viel. Uit zijn borstzak steekt een randje bordeauxrood satijn, om zijn nek een bijpassend strikje. Op die foto wist ik nog niet dat mijn moeder nog maar een paar jaar zou leven en dat ik mijn bijna ideale echtgenoot zou inruilen voor een man die mijn leven tot een hel zou maken.
‘Opa is zo’n heertje’, zei mijn oudste dochter altijd. ‘Hij ziet er altijd zo deftig uit.’ ‘Schijn bedriegt, kind’, zei ik dan altijd, maar het zou nog jaren duren eer ik wat meer over mijn vaders ware kleuren zou vertellen. Zijn roerige jaren bij de opera lagen toen al ver achter hem, maar hij bleef tot zijn dood een onverbeterlijke charmeur. Als ik door oude foto’s blader, zie ik veel rood. Hij droeg graag rood. Rode truien met een overhemd eronder, zoals het hoort. Rode broeken, als een echte kakker. Een korte tijd droeg hij zelfs zo’n choker om zijn hals, ook al heeft hij in zijn leven maar 1x VVD gestemd.
Hij had zijn hele leven een fluwelen jasje geambieerd, waar mijn calvinistische moeder altijd een stokje voor had gestoken, maar dat zijn tweede vrouw hem hartelijk gunde. Al klinkt het nu wat bohemien, mijn vader kleedde zich goed. Kleurrijk, maar beschaafd. Alleen die schoenen. Allerlei soorten schoenen had hij, maar liep altijd op een wat oenig en afgetrapt paar dat hem als enige lekker zat.
In de laatste jaren van zijn leven echter deed een nieuw en ongebruikelijk kledingstuk zijn intrede.
Mijn vader had het vaak koud en op een dag kocht zijn vrouw een fleecevest voor hem. Een kledingstuk dat we in onze familie een ‘campingvest’ noemen en in dezelfde categorie thuishoort als crocs, witte sokken met sandalen en driekwart broeken. Maar hij vond het een uitkomst! En het was rood! Elke keer als ik naar Mierlo ging en het pad naar zijn huis opliep, zag ik hem daar in de deuropening staan. Breed lachend, in zijn eeuwige fleecevest. Als ik hem omhelsde rook ik zijn vertrouwde geur in de rode stof.
In het voorjaar van 2016 werd hij ziek. Het ging razendsnel en in oktober waren we hem kwijt. Bij het uitzoeken van zijn kleding, kozen mijn broers die kledingstukken die ze draagbaar vonden en pasten. Overhemden, truien, jasjes. Het maffiapak was verdwenen en ook het rokkostuum waarin ik hem altijd zo indrukwekkend knap vond. Mijn zoon kreeg zijn smoking. Zijn vrouw hield het fluwelen jasje en schilderde dit later als ode aan zijn leven, samen met een fles wijn, zijn hoed en zijn afgetrapte schoenen. Een leven samengevat.
Ik nam het vest.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten