Vanochtend werd ik wakker en moest ik ineens denken aan mijn oudoom Gerard.
Ik heb hem nooit gekend. Hij is overleden in Kamp Buchenwald op 8 februari 1945.
In de oorlogsjaren moest mijn vader onderduiken. Hij wilde graag naar oom Gerard -een broer van zijn moeder-, want die woonde in de stad en had een boekwinkel. Op het laatste moment ging dat niet door omdat een andere neef deze voorkeursplek opeiste. ‘Ik was er bijna niet meer geweest’, zei mijn vader menig keer. 'Want oom Gerard werd opgepakt, naar Vught gebracht en is niet meer teruggekomen.'
‘Hoe zat dat ook alweer’, app ik mijn oudste broer. Hij weet alles wat er te weten valt over onze familiegeschiedenis, maar is toch ook het een en ander vergeten, blijkt nu. ‘Woonde oom Gerard in Leiden?’ Hij weet het niet meer. ‘Kijk maar in het boek’, zegt hij. Het boek is een bundel van de 2 novellen die mijn vader op jonge leeftijd schreef en die mijn broer na mijn vaders dood in 2016 heeft uitgegeven, met eraan toegevoegd een nawoord zo groot als een derde novelle. Laat dat maar aan mijn grote broer over. ‘Waar is pap toen ondergedoken, was dat niet op een boerderij?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt mijn broer, ‘hij dook onder bij oom Niek, die had een bakkerij in Engelen’. ‘Waar was het dan dat pap na spertijd van de reguliere paden afdwaalde en in een beerput belandde?’, vraag ik. ‘Dat was ik helemaal vergeten’, antwoordt mijn broer.
Mijn vader heeft ons nooit veel verteld over de oorlog. Zijn verhalen gingen vooral over het meisje op wie hij verliefd werd en de sigaren die hij stiekem rookte. Van de nachtelijke vlucht dwars door de velden van het nog bezette Engelen naar het al bevrijde Tilburg wist ik niets. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan dat ik nooit heb doorgevraagd.
Wie was mijn oom Gerard, liet hij een vrouw achter, kinderen? Waarom ben je als kind, als jong volwassene, zo laks als het gaat om je familiegeschiedenis? Als je ouder wordt besef je dat je familie de kern vormt van wie je bent, waar je vandaan komt. Je familie, dat zijn je wortels, je cultuur, je gewoonten. Je familie, dat ben jij. ‘We came into this life with nothing. And all we're taking is a name’, zingt Brandi Carlile en dat is precies wat ik bedoel. Die naam, dat ben je. Die naam onderscheidt je van de rest. En als niemand je naam meer noemt, is het alsof je nooit geleefd hebt.
Intussen heb ik nog maar weinig contact met de familie die me nog rest. Met mijn geliefde broers natuurlijk en het nichtje met wie ik samen opgroeide in Amsterdam, maar zelfs de enige nog levende zus van mijn vader spreek ik nauwelijks. De kern is weg. Mijn opa’s en oma’s, mijn ouders, mijn ooms en tantes, ze zijn er niet meer. Ik geef meer om mijn kat dan om mijn familie, lijkt wel. Hé, daar heb je mijn neef, dacht ik donderdagmiddag in de sportschool. Hij was nauwelijks 10 meter van me verwijderd, maar ik vond het te veel moeite om even hallo te gaan zeggen. Volgende keer, dacht ik. Terwijl ik toch op mijn bijna-zestigste moet weten dat er niet altijd een volgende keer is en dat je het leven met iedereen die je lief is moet vieren, elke dag. Niet elke dag met neef Fons, maar u begrijpt wat ik bedoel.
Het is vandaag 4 mei. Dodenherdenking. We herdenken alle oorlogsslachtoffers uit de 2e Wereldoorlog en moeten dit blijven doen om niet te vergeten. We moeten de namen noemen van hen die zijn gestorven om niet te vergeten.
Vanavond herdenk ik mijn oudoom. En ik zeg zijn naam.
Gerardus Hendrikus Hagelaar.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten