“Het is tenslotte maar een kat”, hoorde ik mezelf laatst zeggen tegen de buurvrouw. Ze keek me verbaasd aan. “Zeg jij, met je 2300 euro kat”, lachte ze.Het klopt, ik heb een dure kat. Niet qua ras of aanschafprijs, want het is maar een gewone huis-tuin-en-keukenkat uit Ede, waarvoor ik 4 jaar geleden 25 euro heb betaald. Zwart, dat wel. Ik wil alleen maar zwarte katten. Ze hebben iets vileins, iets verwilderds, als de duivel zelf. “Waarom is alles slecht wat met zwart wordt geassocieerd”, hoor ik mijn ex nog zeggen. Duistere krachten, rouw, illegaal werk of geld, de dood. Ik zuchtte dan en stak een verhaal af over de nachtelijke duisternis, over angsten en onbegrijpelijkheden, en dat het niets te maken had met onze donker gekleurde medemens.
Mijn kat –hij heet Mowgli- werd op 23 oktober 2017 rond 6 uur ’s avonds aangereden door een auto. Hij sleepte zich voort naar ons straatje en werd daar gevonden door onze buurman. Hij leefde nog en keek me aan met een onwrikbaar vertrouwen dat ik hem ging redden. Mijn dochters waren beiden thuis en gedrieën reden we schielijk naar onze dierenarts, die naar oud dorps gebruik nog gewoon naast zijn praktijk woont en niet te beroerd is om aardappelen en draadjesvlees te laten staan en in zijn witte jas te schieten om ons te helpen. Een foto liet een gebroken kaak en bekken zien. De kaak was het probleem niet, zei de man. Maar het bekken was op 4 plaatsen gebroken en lag bijna los in het onderlijf. Hij adviseerde in gebarentaal dat een spuitje de meeste humane oplossing was. Ik snikte, mijn dochters huilden. “Of je moet naar een specialist”, zei hij, want tegen zoveel tranen kon hij niet op. “Maar dat gaat wel veel geld kosten.”
De volgende dag reden we naar Vinexlocatie Leidsche Rijn, met in een kattenmand onze versufte kat. Hij werd diezelfde dag geopereerd en de volgende ochtend mochten we hem ophalen. Zijn onderlijf was kaalgeschoren, net als zijn minuscule kaakje, hij had een groen verbandje met smileys om zijn voorpootje en hij kermde de hele kliniek bij elkaar. “Hij is erg vocaal”, lachte de arts, “maar alles is goed gegaan, hij heeft een stalen plaat en 12 schroeven in zijn bekken en een elastiekje in zijn kaak”, en hij wees naar de röntgenfoto om aan te tonen wat precies mij mijn huishoudgeld ging kosten, voor een jaar of wat.
Het ergste moest nog komen. Hij moest revalideren. Zes weken in een bench, hij mocht niet bewegen. Vloeibaar voedsel. Antibiotica. Hydrofiele luiers en kraammatrasjes op de bodem, elke dag verschonen. De eerste dag was hij vooral beledigd, zoals katten dat kunnen zijn. Hij keerde zijn kale kont naar me toe en weigerde mij aan te kijken. Had ik niet beloofd hem te zullen redden? De weken erna werd hij steeds wilder. Hij hing ondersteboven aan de tralies en alles wat naar binnen werd gestoken, spietste hij aan nagel of snijtand. Toen hij eindelijk de bench mocht verlaten, moest hij nog 2 maanden binnen blijven, om zijn spier- en springkracht terug te krijgen.
Wij haatten hem inmiddels.
Het behang hing aan flarden, de kussens en bank zaten vol met halen en lussen en elke avond hield hij parcours, zoals mijn dochter het noemde: hij racete dan als een dolle door de woonkamer, alles meenemend, van boeken en planten tot volle wijnglazen en antiek servies.
Hij doet het weer, onze Mowgli. Hij schuimt de daken af, trippelt door dakgoten, balanceert over zonwering en brengt nietsvermoedende buren een onverwacht en niet zelden nachtelijk bezoekje via een openstaand zolderraam. Ik heb hem gered. Als dank voor zijn herrijzenis geeft hij mij halfdode muisjes die ik dan zelf uit hun lijden mag verlossen en mag ik nog 11 maanden het destijds inderhaast van mijn broer geleende geld aflossen.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten