maandag 4 februari 2019

De Campus

Een dagje VU Amsterdam. De 17-jarige is zich aan het oriënteren op haar toekomst. Wordt het geneeskunde of diergeneeskunde of misschien iets heel anders. Ze heeft die nacht maar 3 uur geslapen en ik ben ook niet erg fit omdat ik sowieso altijd pas in slaap val nadat ik de voordeur heb horen dichtvallen met een: "Mam, ik ben thui-huis!"

Eerst de trein van suburbia naar randstad en vervolgens met de Amsterdamse nepmetro, die nauwelijks ondergronds rijdt en de aller-, allerlelijkste delen van de hoofdstad laat zien-, naar windy city aan de Boelelaan. Een enorme campus die lukraak is neergezet, zonder rekening te houden met invloeden als de stevige Noordzeewind, die elke keer na het passeren van weer een kolos bijna de gehoorapparaten uit mijn oren wegblaast.

Het is er druk. Elk jaar melden zich een stuk of 900 gegadigden aan voor de studie Geneeskunde, de populairste bestemming op deze dag. Maar we beginnen met Farmaceutische Wetenschappen, waar zich zo’n 70 liefhebbers voor verzamelen. Een steil omhooglopend zaaltje met uiterst ongemakkelijke stoeltjes met een klein uitklapbaar tafeltje ervoor. Voor het digibord staat een jonge man. Geen student, blijkt later, maar een frisse, enigszins nerdy docent die door gezond en alcoholloos te leven goed geconserveerd is gebleven. Denk ik dan zomaar. Na een kleine drie kwartier verplaatst het gezelschap zich naar de collegezaal van de VUmc School of Medical Sciences in het nabijgelegen academisch ziekenhuis. Als je het aantal studenten ziet dat graag dokter wil worden, begrijp je niet waarom de wachttijden in een ziekenhuis zo allejezus lang zijn. Maar dat heeft met geld te maken. Alles heeft met geld te maken. En daarom kan de universiteit er van die 900 maar 350 plaatsen, omdat ze anders na de studie geen werkplek kunnen vinden.

Ik moet goed opletten, heeft mijn dochter me eerder die week op het hart gedrukt, zodat ik het ook weet en ze niet alles steeds weer moet uitleggen (ergernis in haar stem), maar nu zakt haar hoofd vermoeid op mijn schouder. “Als er pauze is, dan peren we ‘m”, zegt ze en sluit haar ogen.

Na een goede, verantwoorde vegetarische lunch in het ziekenhuisrestaurant, nemen we de tram terug naar het station. De oude vertrouwde lijn 24 uit mijn jeugd laat nu een hedendaagse versie zien van mijn geboortestad. Een ritje dat bestaat uit 50% toeristen, 30% idioten en een restant dat hiertussen wanhopig een normaal leven tracht te leiden in de stad waar ze wonen en werken. Buiten is het gezellig druk en ik zie het verlangen naar groots en meeslepend leven in mijn dochters ogen. Een oude man komt de tram binnen, mijn dochter staat op en biedt haar plaats aan. Hij is verbaasd en bedankt haar meerdere malen. Achter haar flipt een passagier omdat er iemand tegen hem aan is gebotst. Hij vloekt en schreeuwt en trapt tegen de wand.

Na een verplicht bezoekje aan Starbucks op het provinciaals stationnetje in Amersfoort, nemen we de bus naar huis. Thuis gaat dochter douchen voor een volgend avondje lol en chill. Ik probeer niet toe te geven aan de opkruipende gedachte dat mijn kleine benjamin straks definitief de grote, boze wereld in stapt en kruip met een dekentje op de bank.












Geen opmerkingen:

Een reactie posten