zondag 11 december 2022

De BMW

Ik heb enkele zwakheden die maar niet willen slijten. Een korte greep hieruit: proteïnerepen (en ik kan je garanderen dat je er heel onwegvoegelijk van gaat flatuleren), zwarte BMW's van het criminele soort en veel te jonge mannen met van die doordringende lichtblauwe ogen met een dichte, donkere wimperrand eromheen. Soms komen deze zaken door een toeval plots samen.

Ik liep zojuist over een parkeerplaats naar mijn auto toe. Ik had gesport en was even bij de drogist naar binnengelopen voor een proteïnereep, die ik net gulzig aan het vermalen was, toen ik een zwarte BMW zag staan die mijn aandacht trok. Het was er een van het zeer ploertige type. Een M6 coupé, glanzend zwart met het soort velgen dat ik ook zou kopen, had ik geld. Ik draaide in een reflex mijn hoofd bijna uit zijn voegen en zag dat er iemand inzat. Zou A kunnen zijn, dacht ik even, maar die had ik al een aantal jaren niet gezien en die reed een ander type BMW. Eenmaal bij mijn schamele, rode autootje aangekomen, de reep was inmiddels op, opende ik mijn achterbak en zette mijn sporttas erin. In mijn linkerooghoek zag ik de BMW optrekken en stapvoets mijn kant oprijden. Toen wist ik het eigenlijk al. De auto kwam vlak naast me tot stilstand. Het raam zoefde naar beneden en toen ik zijn overbekende lichtblauwe ogen met de zwarte wimpers zag, riep ik joelend: "Ik wist het, verdomd, ik wist het! Zo'n auto, dat kan er maar één zijn!" Hij glimlachte verlegen, iets wat totaal niet paste bij het allochtonentasje dat hij kruislings over zijn bomberjack droeg en al helemaal niet bij het type auto dat hij reed. Hij was overduidelijk trots. "Als een King in his castle", voegde ik toe.

Hij had er hard voor gewerkt, zei hij terwijl hij uitstapte, hij was nu vrachtwagenchauffeur. "Dat past bij je", zei ik moederlijk, al kon ik me niet herinneren ooit moederlijke gevoelens voor hem te hebben gehad. Inmiddels moest hij een jaar of 34 zijn, zijn buik had hij aan zijn nieuwe functie aangepast, maar zijn ogen waren nog steeds even mooi. Hij was pas 19 jaar oud toen hij voor het eerst bij het kantoor van Vluchtelingenwerk binnenwandelde. Een bloedmooi jong met een even onvoorspelbaar als fel temperament en een verleden dat voor de gemiddelde Nederlander niet te bedenken en al helemaal niet te begrijpen viel. Ik zou de 10 jaar erna het vuur uit mijn sloffen lopen in de strijd om een verblijfsvergunning voor hem, zijn moeder en zijn zusje. "Goed je te zien", zei ik nadat we een dik kwartier over elkaars wel en wee hadden gepraat. Na een snelle blik op mijn auto en nog een keer dat typerende scheve, verlegen lachje, pakte hij een boodschappentas uit zijn achterbak en liep het plein op.

Wat ben ik toch verloederd de laatste jaren, zei ik hardop tegen mezelf toen ik over de mistige wegen naar huis reed. Ik had me veel te veel laten meeslepen door de toenemende algemene opinie over vluchtelingen en hun rechten of eigenlijk het ontbreken ervan. Ik hoorde mezelf steeds vaker beargumenteren waarom de rek eruit was, als een echo van een gemiddelde VVD-er. Dat je culturen niet kunt mixen en dat God en Allah niet door een en dezelfde deur kunnen. Allemaal waar, vast en zeker, maar het zei vooral iets over mij en niet over Onze Lieve Heer en consorten.

Een uur later kreeg ik een appje. "Ik heb zo vaak tegen je gezegd dat als je ergens hulp bij nodig hebt,  je mij altijd mag vragen of bellen", schreef hij. "Dan was ik met je meegegaan toen jij je auto ging kopen."
De rollen waren omgedraaid. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten